donderdag 2 augustus 2012

Eijkman


De eerste wetenschappelijke beschrijving van een “orang-utan” werd in 1641 gepubliceerd door Dr Nicolaas Tulp (1593-1674), in zijn meesterwerk Observationes Medicae. De orang-utan in kwestie was een prachtig exemplaar uit Angola... En waarschijnlijk een chimpansee.. Een vriendje van hem had een tijd op Borneo gezeten, en had het uitgebreid over “orang-utans” (Javaans voor‘bosmensen”) gehad, en die naam was blijven hangen. Voor het gemak had hij maar even aangenomen dat die OUs overal in de tropen voorkwamen, wist hij veel- niet-menselijke primaten waren niet echt zijn ding. Desalnietemin bleef zowel orang-utan als de vertaalde Latijnse naam die Dr Tulp had bedacht (Homo sylveilris) bij het algemene publiek hangen als beschrijving voor alle grote apen tot halverwege de 19e eeuw.

Dr Tulp was een gerespecteerde Nederlandse arts/chirurg/professor anatomie, en misschien wel meest bekend van zijn deelname aan “De anatomieles van Dr Tulp” van Rembrandt. In Tulp’s Observationes Medicae staat naast het verhaal over de orangutan ook de eerste beschrijving van de zenuwziekte ‘beriberi’ (los vertaald uit het Singhalees: “ik heb er de kracht niet meer voor”), in een van zijn patienten die uit Nederlands Indie terug kwam. Het was een gedetailleerde beschrijving, van een toendertijd redelijk vaak voorkomende ziekte in de Oost, maar de beste man had geen idee waar het door kwam. Die eerst beschreven beriberi patient heette trouwens “Joost de Vogelaar, een jonge man die van reizen hield” waar ik wel even om moest grinniken.
Zo’n 250 jaar later bleven (voornamelijk westerse) mensen maar beriberi krijgen in Indie, en had de KNIL er genoeg van. Ze selecteerde een team van artsen en deskundigen om hier iets aan te doen (kijk, da’s nou VOC mentaliteit!!). Een van de leden van dit team dat naar Batavia werd gestuurd was Christiaan Eijkman (1858-1930). Na zijn met vlag en wimpel gehaalde diploma (en scriptie over iets met zenuwen) in 1883 vertok hij meteen naar Indie: o.a. Padang - Sumatra, Tjilatjap - Java (op zich allebei mooie plekken om te surfen, denk ik dan), om daar malaria te krijgen, en met de staart tussen de benen in 1885 weer terug naar NL te gaan. Maar: ieder nadeel hep sn voordeel: want daardoor kon hij werken in het bacteriologie laboratorium van Robert Koch in Berlijn, waar toevallig net een paar KNIL heren kwamen buurten om een aantal wetenschappers te scoren voor de beriberi missie in Indie. Eijkman ging dus mee als medisch officier van de KNIL. Mede danzij zijn achtergrond bij Koch (1905 Nobelprijs winnaar voor zijn onderzoek naar tuberculose), en wat andere bacteriele ziektes die destijds werden ontdekt, ging hij er al meteen vanuit dat het wel een bacteriele oorzaak zou hebben.

In 1887 kon de Gouverneur overtuigd worden dat het in allerhaast opgezette laboratorium in het militaire ziekenhuis in Batavia iets permanents moest worden. En zodoende werd Eijkman de eerste directeur  van het “Geneeskundig Laboratorium” en de "Dokter Djawa School" (de Javaanse dokters opleiding) – en hij kon dus full-time aan de slag als wetenschapper.

Zijn onderzoek ging in het begin voornamelijk over de relatie tussen het lichamelijke aanpassingsvermogen van kolonisten in de tropen en beriberi. Voor de arme lokale bevolking was het sanitairtechnisch niet opperbest (nog steeds niet trouwens..), en zij aten slechte kwaliteit voedsel – waaronder de goedkopere bruine/zilvervlies rijst. Om de haverklap werden die mensen dus ziek, maar kregen GEEN beriberi, terwijl de rijke hollanders dat juist wel kregen.. Dat verband met aanpassen aan de tropen bleek er niet te zijn, maar ondertussen toonde hij wel aan dat veel van de gangbare theorieen eigenlijk helemaal nergens op gebaseerd waren: b.v. dat de samenstelling van het bloed van westerlingen niet verandert als ze naar de tropen gaan, zolang ze niet een ziekte krijgen waardoor ze anemie krijgen; door vergelijkend onderzoek met lokale mensen toonde hij hetzelfde aan over metabolisme, lichaamstemperatuur, en transpiratie (al valt mij toch wel op dat de mensen die het meest zweten wel altijd de bule’s zijn, dus ik snap de beredenering van toendertijd wel).
Tegelijkertijd was hij druk bezig met een bacteriele oorzaak zoeken in bloed van patienten, water, en voedsel – zonder succes. Onverstoorbaar ging hij verder. Het lukte om 'bacterien' uit een paar zieke mensen te kweken, maar als die in apen en konijnen werden gestopt, werden ze niet ziek.. Op een dag begonnen de kippen van het ziekenhuis ook ziekteverschijnselen als die van beriberi te vertonen. Maar damnit – die hadden geen bacterien in hun bloed zitten.. Toch was het een soort van Eureka moment.
Uit het niets werden de kippen opeens beter. Hij vroeg de kok wat die kippen hadden gegeten: “bruine rijst, maar dat was vorige week op, dus heb ik even de gepolijste witte rijst gegeven - maar mee op gehouden, want te duur, dus krijgen ze nu weer bruine rijst". Samen met collega arts Gerrit Grijns deed Eijkman voor die tijd redelijk goed opgezette wetenschappelijke dierproef: een groep kippen kreeg witte rijst te eten, de ander bruine rijst. De kippen die goedkope bruine lokele mensen rijst aten, bleven gezond. En de kippen die de dure, fluffy, witte kolonisten rijst aten werden ziek, maar werden weer beter na het eten van bruine rijst. er was ook een groep met gezonde kippen, bruine rijst, en daar werd dan een beriberi-kip bijgezet - ook deze kippen bleven gezond, en de zieke kip werd beter.

*Ff een iets minder serieus Beri-beri spelletje tussendoor om het soort van na te spelen*

Meest logisch leek hem een vermeend (bacterieel) zenuwgif in de rijst, waartegen de "anti-beriberifactor" in de zilvervliesjes zou beschermen, wat hij dus ook publiceerde in 1897. Met reultaat overigens, want mensen in de hele regio konden nu makkelijk behandeld worden – ook al was het moeilijk sommige van de koloniale hollanders over te halen dat ze toch echt de bruine arme mensen rijst moesten eten *zucht..*.
Eijkman ging terug naar NL, en collega Gerrit nam het onderzoek toen over, en had zijn eigen idee: juist het ontbreken van een bepaald ingrediĆ«nt, een ‘complexe stof die makkelijk wordt afgebroken’, leidt tot ziekte – het eerste idee richting het concept vitamines. Maar Eijkman bleef geloven in de bacteriele oorzaak, en zijn gelijk, tot begin 20e eeuw. Door verder onderzoek door andere mensen werd het toch wel steeds duidelijker dat hij niet helemaal gelijk had – wat hij ook wel inzag. In 1912 ontdekte Casimir Funk dat de ‘antiberiberi factor’ een “vitaal amine” in de zilvervlies was, wat eruit ging door het polijsten van witte rijst. In 1926 werd thiamine/vitamine B geisoleerd.
Desalnietemin won Eijkman toch  (samen met Frederick Hopkins) in 1929 de NobelPrijs voor de geneeskunde voor zijn voorbereidend werk naar het ontdekken van vitamines. De uitreiking heeft hij niet mee kunnen maken door zwakke gezondheid, en was snel daarna dood. Gerrit Grijns viel Nobelprijstechnisch trouwens volledig buiten de boot, alhoewel hij in 1926 en 1927 wel voor dezelfde reden werd voorgedragen (ook zwaar l*llig, trouwens..)
Tijdens zijn latere functie in de universiteit van Utrecht stond Eijkman bekend om zijn waarschuwingen tegen studenten om alles kritisch te bekijken, en geen dogmas klakkeloos te accepteren – wat ik dan wel weer een sympathieke eigenschap vind. En ondanks zijn kleine misvatting over de oorzaak van beriberi (hij was zeker niet de enige Nobelprijswinnaar die zo’n misvatting maakte), was het een zeer gerespecteerde wetenschapper die zich op vele vlakken heeft nuttig gemaakt, waaronder het oprichtten van de Vereeniging tot Bestrijding van de Tuberculose.
Voor degenen die zich afvragen waarom ik in godesnaam een heel l*lverhaal over vitamines aan het typen ben: mijn nieuwe kantoor zit in het gebouw van Eijkman’s oude Geneeskundig laboratorium. Tegenwoordig heet het het Eijkman Institute for Microbiology, met de supersympathieke professor Sangkot als directeur. Wat meer recentere info over het gebouw hier, en leuke column van Dijkgraaf in de NRC over het instituut, trouwens. De Eijkman Oxford Clinical Research Unit is een aftakking van de Tropical Diseases afdeling van Oxford Universiteit, die een ruimte in het gebouw hebben, waar ik in mijn eigen kantoor ‘Viral and Parasitic Zoonoses  Research Manager’ mag gaan spelen. Dat houdt in dat ik de onderzoeken over ziektes die zowel bij mensen als niet-menselijke primaten (apen dus: makaken en OUs) ga managen. Eigenlijk dus precies wat ik nu doe, maar dan betaald, en met een aantal promovendi van Princeton (USA), Cambridge (UK), Oxford (UK) en Indo universiteiten onder mijn hoede voor onderzoek naar malaria, dengue, tuberculose, etc. En zo is het hele verhaal van orangutans-beriberi-Eijkman-infectieziekte-orangutans weer helemaal rond.


Nou ja, helemaal... Er moeten nog wat formaliteiten worden afgerond (oa contract en salaris), maar nu gaat het echt gebeuren – ik heb dus al een aantal keer geoefend met schoenen aan doen, en serieus kijken achter mijn bureau in kantoor met uitzicht op de binnenplaats van dat mooie oudhollandsch gebouw, waardoor je je helemaal niet in Jakarta waant. De elke ochtend 2.5uur filerijden zou je er bijna door vergeten...

Gelukkig is de afspraak dat ik vaak terug naar mijn grote harige oranje vrienden kan blijven gaan....
:-)